2. Er was eens…
Toen ik 4 maanden was, werd ik geadopteerd door mijn adoptieouders.
Na 10 lange jaren proberen, 1 zwangerschap en 1 miskraam, werd de baarmoeder van mijn adoptiemoeder verwijderd en daarmee ook de hoop ooit ‘zelf’ een kind te kunnen krijgen. Adoptie kon de droom om kinderen te krijgen alsnog (gedeeltelijk) waar maken. Toch heb ik dit schaduwverdriet altijd gevoeld en mijn adoptiemoeder is ook heel haar leven blijven zeggen dat het haar speet dat ze nooit kinderen heeft kunnen krijgen… Een jaar na mij kwam mijn zus nog in ons gezin, een 3e kind werd nog gevraagd en volgens mijn adoptieouders betaald, maar tot grote frustratie van mijn adoptiemoeder nooit toegekend.
Ik vraag me af of mensen die worstelen met een ongewenst, onvervulde kinderwens voldoende in staat zijn de noden van getraumatiseerde kinderen aan te voelen en in te vullen. Een onvervulde kinderwens is zeer ingrijpend. Als dit (te) weinig doorvoeld wordt, bijvoorbeeld in intensieve therapie, en er nauwelijks wordt stil gestaan bij de impact hiervan op individueel en relationeel vlak blijft de rouw om de onvervulde kinderwens meegedragen en aanwezig. Verdriet, verwachtingen en verlangens rond het onbestaande ‘eigen kind’ worden doorgegeven binnen een dynamiek die al zeer complex is.
Mijn adoptiemoeder had verschillende psychiatrische problematieken. Mijn adoptievader was hier niet tegen opgewassen, hij vond een uitweg in alcohol en vervulde zijn rol als ouder niet. Hij overleed in 2004, op dat moment voelde ik daar weinig bij. Later heeft dit me nog wel ingehaald.
Als kinderen werden wij zwaar belast door de onvoorspelbaarheid en onveiligheid in onze gezinssituatie, evenals door alle andere problemen die hieruit voort vloeiden. Materieel hadden we alles in overvloed. Emotioneel, relationeel en affectief heerste er armoede in ons gezin.
Toen ik zwanger was van Nia, in 2012, durfde ik het aan om mijn adoptiemoeder te vragen naar informatie over mijn adoptie. Erfelijkheid leek me een veilige en aanvaardbare insteek nu ik zwanger was. Mijn adoptieouders hadden ons altijd verteld dat ze geen informatie hadden over onze levens voordat we geadopteerd werden.
Adoptie zelf was altijd een groot taboe in ons gezin. Vragen hierover werden in de kiem gesmoord met dooddoeners als: ‘Je bent toch gelukkig hier.’ Of nog erger: ‘Jullie hebben toch eigenlijk geen vragen rond adoptie, jullie hebben toch nergens last van?’
Deze claim, in combinatie met verwrongen loyaliteitsgevoelens, liet weinig of geen ruimte om in verbinding te staan met mijn eigen gevoelens en verlangens, om mezelf te leren kennen zoals ik werkelijk was. Hoewel ik soms wilde gillen dat ik natuurlijk wel vragen had over waar ik vandaan kwam en dat ik stikjaloers was op geadopteerden die dit durfden, konden en mochten zeggen, gilde ik nooit, fluisterde ik zelfs nooit. Na verloop van tijd was ik zo goed als volledig vervreemd van dat deel van mezelf.
Het feit dat wij geadopteerd waren, werd zoveel mogelijk genegeerd. Wij dienden om de kinderwens van mijn adoptieouders in te vullen. Om dit te laten slagen, was er grote nood aan het bezitselement, verbonden met adoptie. Wij werden ‘hun’ kinderen en zij waren onze enige ouders. Ons leven was volgens mijn adoptieouders duidelijk pas begonnen nadat we in België waren aangekomen. Dat wij in ons jonge leven al waren afgestaan, in een ziekenhuis hadden gelegen, in een weeshuis hadden verbleven en bij een pleeggezin hadden gewoond, werd als onbelangrijk en zelfs als onbestaand beschouwd.
Nochtans zijn de gevolgen van afstand en adoptie onmiskenbaar.
Biologische studies bevestigen de fysieke en neurologische veranderingen in een kind als gevolg van het oertrauma, de scheiding tussen moeder en kind. Zelfs de meest responsieve en evenwichtige adoptieouders zullen dit trauma niet ongedaan kunnen maken of kunnen helen.
Een geadopteerde heeft naast zijn ouders en familie ook alle culturele en genetische spiegels verloren. Adoptieouders kunnen proberen de best mogelijke adoptieouders te zijn, maar zij zullen nooit de (enige) ouders zijn. Dit neemt niet weg dat er een liefdevolle, warme en oprechte relatie kan zijn.
Wanneer je de positie en de betekenis van de ouders echter probeert te relativeren of zelfs te ontkennen, dan ontken je tegelijkertijd een deel van je kind, dan zeg je over je adoptiekind dat een deel van hem niet bestaat en er niet mag zijn. De (verdoken) ‘strijd’ die adoptieouders soms lijken te voeren om de loyaliteit van ‘hun’ kind beschadigt het kind en is eigenlijk een non-issue. Tenzij je adoptiekind effectief geboren is uit de buik van het vliegtuig, heeft je kind (ook nog) een andere moeder.
Om je geadopteerd kind te leren leven met bovenstaand trauma en de gevolgen ervan, is het eigenlijk noodzakelijk om als ouder zelf zicht te hebben op eigen gevoeligheden qua verlies en afwijzing. Begeleiding om bewustzijn te creëren over de dynamieken die spelen bij de adoptieouders in interactie met hun adoptiekind lijken me preventief nuttig en nodig. Er hoeft en mag niet mee gewacht worden totdat er eventuele problemen opduiken.
Hoewel mijn moeder in 2012 opnieuw beweerde geen informatie te hebben over mijn adoptie en mijn leven voordien vond ik tot mijn grote verbazing op die gigantische en chaotische zolder van ons mijn adoptiedossier. Ik weet nog steeds niet wat me er toen toe aangezet heeft ‘iets’ te zoeken, ik denk dat ik mij niet wilde en kon neerleggen bij het feit dat ik nooit iets zou weten over dat deel van mezelf.
Het zou een misvatting zijn te denken dat mijn idee over adoptie alleen beïnvloed is door de manier waarop wij zijn opgegroeid. Mijn bedenkingen worden gedeeld door meerdere mensen die geadopteerd zijn (en een warme band hebben met hun adoptieouders).
Een maatschappelijk geslaagd leven opbouwen en een warme band met je adoptieouders koesteren, sluiten op geen enkele manier uit dat je ook verlies en trauma van afstand en adoptie in je meedraagt met alle gevolgen en lasten van dien.
Over de zoektocht die volgde na het vinden van mijn adoptiedossier schrijf ik volgende keer verder.